Lezing over de joodse juf Geziena

4 Mei 2022

Lezing door Coby van Berkum, voorzitter Stichting Museum Amsterdam Noord, tijdens de dodenherdenking in Tuindorp-Oostzaan, 4 mei 2022

Juffrouw de Haas, 1960, collectie HCAN.

“Vanaf september 1941 mogen Joodse kinderen niet meer op hun eigen school in de buurt blijven omdat zij joods waren. Zij werden gescheiden van hun vriendjes en vriendinnetjes, vaak buurkinderen. Joodse kinderen in Amsterdam-Noord mochten nog maar op één plek naar school: de 15e Joodse School in de Floraschool aan de Floraweg. Daar zaten tijdens de oorlog in totaal 28 kinderen op. Ze hadden één joodse leerkracht, mevr. Geziena de Haas (1902-1977). Zij was ontslagen op de Schellingwoude-school omdat ze Joods was.

Er waren ook enkele kinderen uit Tuindorp-Oostzaan op deze school. Zij moesten elke dag bijna driekwartier naar school lopen. Waarom gingen ze niet met de bus? Joodse mensen mochten niet met de bus; en er waren nog heel weinig bruggen in Noord. Daardoor moesten de kinderen ook heel veel omlopen. Waarom gingen ze dan niet op de fiets? Dat kon niet, omdat de Duitsers de fietsen hadden ingepikt om daar hun soldaten op te laten fietsen. Voor een fiets hadden de meeste ouders trouwens helemaal geen geld. En voor een auto al helemaal niet. Dat kun je je nu nauwelijks voorstellen.
De joodse kinderen die in Tuindorp-Oostzaan woonden moesten dus elke dag bijna anderhalf uur lopen om naar school te gaan. Nou daar slijten je schoenen behoorlijk van, dat kan ik je wel vertellen!

Klompenbriefjes
Ouders met weinig geld konden kleding en schoeisel aanvragen bij de Gemeente. Alle Joodse kinderen van de 15e Joodse school op de Floraweg kwamen uit arme gezinnen en konden met zo’n “klompenbriefje” een kledingstuk aanvragen. Of een paar klompen, want in die tijd liepen heel veel kinderen op klompen. Soms werden aanvragen afgewezen, omdat ze al een jas hadden gekregen; ook heel belangrijk als het koud was. Juf Geziena heeft heel veel klompjes en kleding aangevraagd. Zij zag hoe moeilijk de kinderen het hadden om zich tegen de kou en regen te wapenen.
Tegenwoordig kunnen mensen met weinig geld nog steeds een bijdrage vragen van de Gemeente, bijvoorbeeld voor de contributie van de sportclub. Dit vraagt ook de juf en meester aan van jullie school als ouders dat niet kunnen betalen.


Zo probeerde juf Geziena allemaal klompjes aan te vragen, zodat haar kinderen in ieder geval warme voeten konden houden. Er waren ook kinderen die thuisonderwijs kregen van hun papa of mama. Die waren zo bang dat hun kind niet meer terug zou komen en hielden ze het liefst heel dicht bij zich.
De Joodse kinderen mochten niet meer op een sportclub en mochten ook niet meer naar het zwembad; alleen omdat zij Joods waren. En ze waren verplicht een gele ster te dragen, de “jodenster”.

Nou kun je je afvragen: waarom deden ze niet stiekem de gele ster in hun jaszak? Dan konden ze wel zwemmen en naar hun eigen school. Maar daar stonden hele zware straffen op; en soms zagen de kinderen er zo joods uit, dat ze alleen daardoor al “verdacht” waren.

Asterdorp
In 1942 tot 1943 verhuist de school naar het Asterdorp, omdat het te duur is om les te krijgen in een gewone school. Het Asterdorp was een buurtje in Noord (ongeveer tussen de Klaprozenweg en het IJ), waar straatarme gezinnen uit heel Amsterdam bij elkaar werden gezet. Dan gaven ze geen overlast aan zogenaamd “keurige gezinnen met meer geld”. Nu werden arme joodse gezinnen daar bij elkaar gezet. De Joodse kinderen kregen les in een aparte kamer van het Poortgebouw, de toegangspoort tot het buurtje. Toen stond juf Geziena zelf al niet meer voor de klas. Zij was kort daarvoor ondergedoken, omdat ook zij anders zou worden weggevoerd. Daarom werd een joodse man (die helemaal geen onderwijzer was) helemaal uit Den Haag gehaald om de overgebleven kinderen bezig te houden.

Zodra de transporten van Joodse mensen naar het kamp Westerbork starten wordt de klas steeds kleiner. Eind 1942 zitten er nog maar zestien kinderen in de klas. Uiteindelijk worden 22 van de 28 kinderen opgepakt door de Duitsers en vermoord in de concentratiekampen. Slechts zes kinderen overleven de oorlog.
Zo gebeurde het regelmatig dat de juf de namen oplas van de kinderen en dat dan een ander kindje zei: Levi of Judith was niet thuis, juf toen ik vanochtend aanbelde om samen naar school te lopen. De kinderen wisten dan niet of het ze gelukt was om onder te duiken, of dat ze waren opgepakt en weggevoerd.

Van alle joodse gezinnen in Noord was het gezin van Levi de Lange wel het grootst: het echtpaar had vijftien kinderen. Al die kinderen zijn in de oorlog omgekomen. Vader Levi zelf heeft het concentratiekamp als door een wonder overleefd. Hij heeft een heel dik boek geschreven over wat er allemaal met zijn gezin is gebeurd.

Juf Geziena heeft de oorlog gelukkig ook overleefd. Na de oorlog wordt ze weer juf op de Schellingwoude-school. Daar blijft ze tot haar pensioen lesgeven.
In het Museum Amsterdam-Noord is een tentoonstelling ingericht over bijzondere vrouwen van Noord uit heden en verleden. Daar is ook een hoekje gewijd aan Geziena de Haas.

En aan de Weesperstraat in Amsterdam-Centrum staat sinds vorig jaar het Holocaust Namenmonument met de namen van alle Nederlandse joden die in de oorlog door de Duitsers zijn vermoord. Ook alle 22 kinderen van juf Geziena hebben daar een steentje.”

Foto: Dirk P.H. Spits